Zoeken in deze blog

dinsdag 6 november 2018

De piano


   In 2018 is dit verhaal in het boek van mijn zoon, Ilay den Boer, Het beloofde feest,(Uitgever: J.M. Meulenhoff) in delen verschenen.


Nu heb ik mijn piano uit Israël laten komen. Mijn piano. Het is niet zomaar een voorwerp. Hij is een persoonlijkheid, met een eigen karakter, emoties en geschiedenis. Mijn Schimmel, de zwarte, de glimmende.

Hij is aan het begin van de jaren zestig ergens in Duitsland geboren en in het jaar negentienvierenzestig hebben mijn ouders hem in Michigan gekocht, net voordat ze terug naar Israël gingen. Wat mij niet helemaal duidelijk is of hij eerst een tijdje bij het gezin in Michigan woonde of, wat toch logischer lijkt, direct, nog nieuw in verpakking, naar Israël is verscheept. Op de foto's uit de periode in Amerika zie je een andere, een voor mij onbekende bruine piano. Maar vanaf de allereerste foto uit Israël zie je alleen maar hem. De Schimmel.

We hebben er allemaal op gespeeld. Mijn moeder, want zij studeerde, bij wijze van inhaalslag, piano in de jaren na de oorlog in Rome, zo rond haar negentiende, twintigste, en bleef nog altijd haar spel bijhouden door af en toe met gevoel de eerste Nocturne van Chopin ten gehore te brengen, of de beruchte Hanon etudes energiek te herhalen. En Shuki natuurlijk, die jarenlang les had gehad, maar later op gitaar overstapte en die, behalve klassieke stukken, ook liedjes van de Beatles op beide instrumenten kon spelen en nog meer dingen die ik me maar vaag kan herinneren. Want hij was eigenlijk al groot en uitgeleerd op het moment dat bij mij de bewuste herinnering pas beginnen.

Rond mijn vijfde kreeg ik voor het eerst les bij een of andere deftige 'yekke' mevrouw (Muller?), die misschien ook een tijdje de lerares van Shuki was. Ik denk me het rode beginners boek van Thompson's Preparatory te herinneren en een oude, gedrongen dame die bij ons thuis kwam en naast mij achter de Schimmel plaats nam. Ik was niet zo dol op haar en ook niet op de lessen en toen zijn ze, vanuit de gedachte dat ik nog te jong was, stopgezet. Een tweede poging werd gedaan met mijn privé lerares Engels. Eigenlijk vreemd dat ik een privé lerares had voor Engels, blijkbaar vonden ze het belangrijk om mijn beheersing van de Engelse taal uit mijn babytijd nieuw leven in te blazen. Het was een vrij zweverig figuur, jong en tenger, die eens in de week bij ons thuis kwam en met mij diverse activiteiten deed. Zij had originele/ progressieve ideeën over onderwijs, en alles aan haar voelde gemaakt. Ik herinner me ons wandelen en zitten in 'Gan Ha-Esriem', en dat ze Engels sprak met een Amerikaans accent, dat ze met behulp van kaartjes met woorden en plaatjes werkte en dat ze mij ook piano probeerde te leren spelen, want daar had ze blijkbaar ook verstand van. Maar om eerlijk te zijn, werkte dit ook niet.

En dan ineens, bij het bereiken van de respectabele leeftijd van acht jaar, ben ik naar een echte pianolerares gestuurd, met veel ervaring en een echte praktijk. Dit keer waren de lessen niet in onze woonkamer, maar bij haar thuis, twee keer in de week een half uur, zoals het hoorde. Het wonder geschiedde en ik begon te spelen. Bij Rachel Harpaz voelde piano leren heel natuurlijk en ik leerde snel en makkelijk. Zij was aardig, maar niet te, bijzonder, maar niet te, streng, maar niet te. Ik begreep wat ze mij uitlegde en voerde uit wat ik begreep, precies zoals ik lezen en schrijven had geleerd in de eerste klas. Het was voor mij vanzelfsprekend dat deze noten toonhoogtes en -lengtes representeerden. Mijn vingers voerden hetgeen uit dat mijn hoofd begreep en mijn oren hoorden de klanken die mijn vingers produceerden. Zo leerde ik en speelde ik piano en vond ik de lessen over het algemeen leuk ook. Helaas werd er verwacht dat ik thuis zou oefenen en dan veranderden de lieve muziekstukjes in een keer in enge monsters. Het onderwerp 'oefenen' werd een onuitputtelijke bron van discussies, ruzies, dreigingen, smoesjes en emotionele chantage, die voortduurden tot het einde van mijn middelbare school.

Mijn moeder ontbrak het vermogen zich niet-te-bemoeien met alles. Zij was een compulsieve bemoeial – een eigenschap die ik, tot mijn grootste spijt, van haar heb geërfd. Ze kon niet niks-zeggen, ze kon niet stil zijn en dingen hun gang laten gaan. Dus ja, onder de miljoen andere onderwerpen waar ze een mening over had zoals, hoe ik eruitzag, wat ik aantrok, met wie ik speelde, had ze over mijn pianospel ook overvloedig veel meningen, ideeën en kritiek. Op een jonge leeftijd verdroeg ik het allemaal nog redelijk rustig, maar logischerwijze, naarmate ik ouder werd, begon het steeds meer op een kleinschalige wereldoorlog te lijken.

Na ongeveer vier relatief gelukkige pianospeljaren bij Rachel – de lessen waren dicht bij huis, de sfeer was vriendelijk, het gevoel dat je nog kind bent – er is besloten (raad eens maar door wie) dat het beter zou zijn als ik naar het ‘conservatorion’ (muziekschool) zou gaan, om 'serieuzer' te leren en vooruitgang te boeken. Niemand vroeg wat ik eigenlijk wilde. In dit plotselinge besluit zaten wensen, hoop en verwachtingen in verborgen waarvan de vermoedelijke bron een of ander verleden was dat met mij en met mijn leven in mijn Bet-Ha Keremische heden niks te maken had. Aan de andere kant creëerde dat besluit een vooruitblik naar een toekomstige tijd waar ik mij tot dat moment nooit mee bezig had gehouden. Zo kreeg mijn wereld nieuwe dimensies.

Het 'conservatorion' lag in de wijk Rechavia en ik moest er met de bus, of zelfs met twee bussen, naar toe. Dat was een veel minder prettige ervaring. Ineens verdween het vertrouwde gevoel van veiligheid en bescherming. Niet meer was ik het meisje dat met haar rode pianotas de paar tientallen meters tussen thuis en het huis van de lerares vrolijk huppelde – linksaf de heuvel op, de Ha-Gai straat uit, tot aan de hoek waar je de trap op kon om gelijk naar Ha-Chaloets door te steken, weer linksaf en na vijf, zes huizen was ik er, nog een paar stenen treden, door de voortuin, een trappenhuis, gelijk aan het onze, om bij de voordeur te komen. Dit alles verdween en in een keer was ik een pre-pubermeisje dat de grote wereld werd ingeduwd, dat geconfronteerd werd met blikken, stemmen en geuren van, en contact met en tussen vele vreemden die gepropt zaten in ongemakkelijke bussen, twee keer in de week, heen en terug. Dat waren vele minuten van blootstelling aan een wereld die op de een of andere manier mij vreemd en bevreemdend voorkwam, in mijn eentje, met mijn volwassen-wordende lijf en verward-wordende geest.

Wat er nog bij kwam was het feit dat mijn nieuwe pianolerares, mevrouw Yevgenia Yarmonenko Braginsky (in het kort door Shuki 'mevrouw Bragim’ – wat mevrouw Schroeven zou betekenen - genoemd), was niet precies wat je zou noemen een kindervriend. Niet dat ze gemeen was of erg streng, ze was zelfs aardig, vooral wanneer ze met mijn moeder Russisch sprak, maar zij was uiteindelijk meer een goede en enigszins gefrustreerde pianiste dan een gepassioneerde pedagoog vol idealen over onderwijs en liefde voor de jeugd. Haar Hebreeuws kon ik min of meer verstaan, en zij dat van mij idem dito, en toch was er tussen ons een redelijk contact. Ik begreep in grote lijnen wat ze van mij verlangde en zij van haar kant gaf me zo nu en dan zelfs een compliment.

Omdat het hier Israël was en niet Rusland en de meeste Israëlische kinderen waren niet in het bijzonder opgevoed met strakke discipline en doorzettingsvermogen, moest zij met de imperfectie van een groot aantal van haar leerlingen genoegen nemen. Tot haar vreugde had ze gelukkig ook veel Russische leerlingen die echt oefenden, goed konden uitvoeren en met wie ze ongetwijfeld beter kon omgaan. De leerling voor mij bijvoorbeeld was Maya Kopytman, de dochter van. Ze was een prachtig kind met glanzend, honderd procent stijl, zwart haar, ze speelde volmaakt en sprak vloeiend Russisch. Vanzelfsprekend was ik jaloers op haar, ze speelde echt heel mooi en haar ronde Russische vingertjes gehoorzaamden haar voorbeeldig. De leerling na mij was een jongen die eruitzag als een meneer, omdat hij een soort genie was, later is hij, zoals je kon verwachten, een componist geworden. Op een dag schreef hij mij een liefdesbrief waar ik geen raad mee wist en waarna ik geen woord met hem meer uitwisselde.

Gedurende al die jaren, de kinderjaren, de pubertijd, de jaren van verwarring en zoeken speelde en leerde ik, experimenteerde en studeerde ik – dan meer en dan weer minder – 'rommelde' ik, zoals het heette wanneer ik iets zelf verzon, begeleidde ik liedjes en speelde vierhanden met Shuki op onze zwarte glimmende Schimmel. Deze in de jaren zestig geboren Duitser, die mijn moeder kocht ondanks het feit dat hij Duits was, want het is overbodig te melden dat andere Duitse producten geen voet bij ons thuis zetten, maar een piano, dat is wat anders, kom toch.

~

De Schimmel is glimmend en glinsterend vanbuiten, maar vanbinnen is hij zacht en diep. En hoewel je zijn klank toch ook als briljant zou kunnen omschrijven, is het een glans die diep vanuit zijn allerbinnenste komt, de glans van donker fluweel van hoge kwaliteit. Zijn klank is groot, resonerend, levendig, alsof hij werkelijk iets wilt uitdrukken, en tegelijkertijd is hij zachtaardig, zacht als datzelfde fluweel. Al een half jaar staat hij hier, in mijn huis in Dordrecht, in mijn pas opgeknapte woonkamer. Daar staat hij, op de mooie eikenvloer, donker en glimmend, zo knap als altijd en we zijn beiden tamelijk gelukkig.

Toen mijn moeder overleed zou Shuki de Schimmel krijgen. Ik had namelijk al een mooi instrument, de Pleyel, en hij niet. Maar Shuki, zoals Shuki, kwam niet, nam hem niet mee, reageerde ook niet op brieven en telefoontjes. Daarom is de Schimmel in bruikleen naar mijn goede vriendin Chamutal gegaan die meer dan blij was hem te gast te hebben en zo konden zij en haar muzikale kinderen er fijn gebruik van maken. Omdat in het testament stond dat na verloop van zoveel tijd de piano voor mij is, werd de wachtende piano op een dag officieel mijn eigendom. Maar gezien het feit dat ik al twee piano’s had en in Nederland woonde is de Schimmel nog tien jaar bij Chamutal blijven staan, zijn vonnis afwachtend; naar Shuki of naar mij? Jeruzalem of Dordrecht? Of misschien toch maar verkopen? Ondertussen stond hij daar fijn en vertrouwd naar ieders tevredenheid.

Na het opknappen van mijn huis in Dordrecht en de verhuizing van onze oude piano naar Amsterdam, naar Ilay toe - de lieve oude bruine Rösler was mijn eerste piano in Nederland, hij verhuisde vier keer met ons mee en was getuige van alle belangrijke veranderingen in ons leven. Op de Rösler gaf ik in de eerste jaren les, voordat ik een eigen studio had, voor de uitstekende Pleyel. Maar ook daarna hield ik ervan om juist op de Rösler Bach te spelen vanwege zijn bescheiden, intieme klank die naar mijn smaak beter bij Barokmuziek paste. Op de Rösler oefende Ilay in het enige jaar waarin hij pianoles kreeg (nee, niet van mij), en op de Rösler deed Anan zijn eerste ontdekkingen en zou hij mij (jawel, mij) tijdens autodidactische sessies dingen vragen zoals: “welk akkoord is dit precies?” of “hoe moet ik hier eigenlijk verder?”, waarna ik weer mocht gaan en hij verder zelf ging puzzelen. Op de Rösler speelden onze gasten, en de leerlingen tijdens voorspeel middagen, en natuurlijk Jelle, de oppas en huisvriend – ontstond er een een gapend gat in de gerenoveerde woonkamer. Het besluit om de Schimmel te laten overkomen was geheel niet rationeel. Financieel gezien was het een niet rendabele zaak, maar ik kon gewoon niet anders. Mijn heimwee naar mijn Schimmel heeft het gewonnen en mijn blijheid tijdens heel het proces vormde het levende bewijs dat het toch het juist besluit is geweest.

Moedig doorstond hij de lange reis. Tijdens mijn zoektocht naar een eerlijk en zo mogelijk ook sympathiek verhuisbedrijf moest hij nog even geduldig wachten. Deze zoektocht kostte mij talloze mails, telefoons en faxen, prijzen vergelijkingen, regelgevingen nalezen, contracten tekenen en zo meer van dat soort zaken. Vervolgens, moest hij door de bureaucratische procedures van de havens van zowel Haifa als van Rotterdam heen om eindelijk, op een wolkeloze dag, in een grote vrachtwagen bij mij in de straat te verschijnen. Mijn geliefde piano was aangekomen, vastgeketend aan een harde, lelijke houten frame die bij mij onaangename vermoedens deed rijzen omtrent de manier waarop hij eraan gebonden werd, de mogelijke grofheid waarmee hij was behandeld etc. De deur-tot-deur service bleek een letterlijke betekenis te hebben, tot aan de deur en dus ook geen millimeter verder; de chauffeur was van plan om hem daar neer te zetten en vervolgens meteen te verterekken. Gelukkig had ik een voorsprong van een aantal uur om mij op dit feit voor te berieden en kon twee hele sterke mannen regelen die met een enorme inspanning – het is echt een heel zwaar ding! – mijn Schimmel geholpen hebben de laatste meters richting zijn nieuwe staanplaats door te komen.

Hoewel een beetje vuil en met veel vingerafdrukken (moeder draait zich om in haar graf), met kleine krasjes en littekens hier en daar en toch gezond en wel, kwam hij binnen en nam zijn nieuwe plek in. Eerst stond hij er een beetje verlegen bij, er van niet helemaal overtuigd dat hij op het juiste adres terecht was, een beetje naakt en zich schamend om het vuil dat hij onderweg had verzameld. Na een schoonmaakbeurt en een grondige inspectie voelde hij zich al een stuk beter. Onder het vuil was hij helemaal heel, helemaal zichzelf. En het allerbelangrijkste: de klank! Zijn vertrouwde klank was voor mij direct herkenbaar en bovendien was hij niet eens ontstemd! Na tien jaar stil te hebben staan, zonder enige vorm van onderhoud en bovendien na een lange, vermoeiende reis over land en zee klonk hij gewoon fantastisch!

Missie volbracht. Nu staat hij hier en ik ben zo gelukkig als een kind. Ik loop langs hem en geef hem een aai. Ik stof hem en veeg de vingerafdrukken af (moeder lacht tevreden in haar graf). Ik praat tegen hem, herinner hem aan oude tijden. Sinds dat hij er is heb ik mijn goede Pleyel in de steek gelaten. Ondanks het feit dat hij mechanisch veel beter is, dat zijn stemming stabieler is en dat ik hem gekocht heb juist om het feit dat hij aan de Schimmel deed denken - en inderdaad, hij heeft een mooie, grote, rijke klank. Maar ik kan niet anders, ik ben verslaafd aan mijn Schimmel. Zijn zachtheid, zijn diepte, onze band, hier kan de Pleyel niet tegenop, en bovendien, de Schimmel kent alle stukken die ik vroeger heb gespeeld. Ik speel de tweede Suite van Bach in A klein – die een Ilay zo mooi vindt, misschien omdat hij in mijn buik zat in de tijd dat ik dit stuk aan het studeerden was – en zeg tegen hem: “weet je nog?” en zeker te weten, hij weet het nog.

~

In de kinderjaren was hij een soort groot lief huisdier. Hij luisterde en gehoorzaamde en gaf ook vrijgevig terug. Het mooie was dat hij ons allemaal wist te nemen zoals we waren en ons ruimhartig te weerspiegelen. Wanneer mijn moeder speelde wist hij de exacte 'Hanonhied' of 'Chopinheid' te weerklanken. Wanneer Shuki speelde werd hij veel warmer, soms een beetje jazzy, iets humoristisch of scherend. Shuki speelde de Tikwa in Jazz stijl, elk akkoord met zijn septiem, een simpele truc, werkt altijd. Wanneer ik speelde deed hij altijd zijn best. Zijn grote klank vormde nooit een teleurstelling, alleen ik stelde mijzelf voortdurend teleur. En mijn moeder natuurlijk. Omdat mijn moeder per definitie in een staat van teleur gesteldheid verkeerde moest er ook altijd iemand zijn in de rol van degene die deze staat veroorzaakte. Shuki en ik deelden de last. Mijn vader was al buitenspel, d.w.z. hij werd een vaste bron van teleurstelling, erger kon niet (behalve dan de Nazi’s, de Russen en de Litouwers). Omdat ik geacht werd om te oefenen en omdat al die verwachtingen en teleurstellingen permanent om mij en om de piano heen hingen, werd mijn relatie met de piano geleidelijk aan steeds troebeler en complexer. Ik kon zo woedend worden wanneer ik fouten maakte dat ik op hem af ging reageren en wanneer de frustratie naar mijn benen zakte, letterlijk tegen hem aan schoppen. Tegelijkertijd wist ik heel goed dat hij niet meer dan een zondebok was, een onschuldig slachtoffer, en dat ik in wezen gewoon van hem hield. Hij was een rots in de branding, een eiland van schoonheid en echtheid in de mist om mij heen, al moest hij zo nu en dan mijn leed delen. Maar een piano, als elk ander huisdier en misschien nog meer, wist zijn leed met liefde te aanvaarden.

Tijdens de middelbare school- en puberjaren stopte ik en begon ik weer om vervolgens opnieuw te beginnen en te stoppen met de lessen bij mevrouw ‘Bragim’. Het oefenen bleef een bron van conflicten tussen mij en mijn moeder, maar helemaal stoppen met spelen deed ik niet. Keer op keer keerde ik naar hem terug, naar mijn Schimmel, en zoals altijd, was hij daar voor mij, zich de oude stukken herinnerend, mijn nieuwe experimenten accepterend. Ook wanneer ik gitaar was gaan spelen en met mijn nieuwe instrument steeds meer tijd was gaan doorbrengen. Zingen en mijzelf begeleiden vond ik fijner op de gitaar. Wanneer ik mijzelf op de piano begeleidde ging mijn kleine stem in de grote klank verloren en mijn handen, die gewend waren de hoofdrol te hebben, lieten geen ruimte over voor de stem. De gitaar was bescheidener. Zij vereiste minder vingerkracht en gaf mijn stem altijd de ruimte om te klinken. Op de gitaar begreep ik beter wat ik met de akkoorden moest doen, het was simpel, of ik maakte het simpel, het was tenslotte 'mijn instrument' niet, het was maar een soort zijdelings vermaak. Op de piano wist ik niet zo goed raad met de akkoorden, er waren er te veel mogelijkheden en te veel weet van onwetendheid.

De gitaar vormde ook een nieuw hoofdstuk. Een hoofdstuk van puberen, van Barak – die mij gitaarles gaf en in mijn leven kwam als vriend van vrienden van Shuki – dat wil zeggen, behorend tot de wereld van 'de groten' – en later mijn eerste vriendje werd, vier jaar ouder dan ik – en het verschil tussen vijftien en negentien is groot!! Een hoofdstuk van roken en blowen, van kennismaking met nieuwe muziek, van open rebellie tegen de volwassenen, van losbandigheid, van veel verwarrende emoties, van verboden avonden in straathoeken – omdat mijn moeder het niet toestond dat Barak en ik samen onder een dak verbleven, deden we het maar zonder dak…

De gitaar bleef een belangrijke rol spelen, zingen en begeleiden, uren en uren en dagen en avonden met Chamutal en Yael. ‘Akkoorden uitzoeken’ werd een centrale bezigheid, ik had geen leraar meer nodig, ik leerde mijzelf luisteren en uitzoeken. Beatles, Beatles, en Beatles. Veel alleen op mijn kamer, met de koffer-platenspeler, op de grond, ernaast hurken, de arm met de naald elke paar regels optillen... Ook tijdens de uitstapjes naar de Sinai was er altijd wel een of andere hippie met een gitaar. De piano stond maar te wachten en ik speelde er soms op en soms niet, soms was ik thuis en vaak niet. Mijn middelbareschooltijd kwam tot een dramatisch einde toen ik naar de Sinai ‘vluchtte’, geen eindexamen deed en toch een aantal vakken mocht afronden volgens een speciale regeling. ‘Ze’ begrepen niet wat er met mij aan de hand was, ik zelf ook niet. Maar het was hun vak, ze hadden toch gemoeten...

Wanneer niks meer werkte ben ik bij mijn vader gaan wonen. Ik sliep in een soort hok dat ooit balkon was geweest. Het appartement was eigenlijk te klein voor een extra bewoner, maar ze wilden mij niet afwijzen. Het was allemaal erg onprettig en kwam niemand gelegen uit. ‘s Nachts zou ik uren naar muziek luisteren, huilen, aan sterke emoties lijden die mij meesleurden naar donkere dieptes. Ik begreep de leefregels van het gezin niet en het gezin begreep mij ook niet. De communicatie was slecht, zij wisten geen raad met mij en dat was geheel wederzijds. Af en toe speelde ik op de huispiano – een bruine Yamaha waar ik niet zo van hield - ik ging zelfs tijdelijk terug naar mevrouw ‘Bragim’ -  het was mij niet eens duidelijk of ik er überhaupt mocht spelen, ik was nergens zeker van, ik begreep het niet, ik wist het niet, ik had het niet geleerd.

De gitaar was altijd bij me.

Bij gebrek aan een betere oplossing hebben ze voor mij een kamer gehuurd. Alleen. Een slechte ervaring die faliekant faalde en een bijna fataal einde kende. Daarom was ik, een paar maanden later toen ik in legerdienst moest, weer teruggegaan naar mijn vader. Deze tweede kans eindigde voor de tweede keer bijna fataal en werd gevolgd door een ernstig gesprek en mijn uitzetting opnieuw naar een kamer, in de stad, op Queen Helena straat, dit keer met huisgenoten. In die tijd heb ik, via Barak, Shellie, de kleine zangeres, leren kennen en in mijn kamer hebben we met zijn drieën veel lange nachten en korte dagen met blowen, zingen en spelen doorgebracht, vele surrealistische zonsopgangen beleefd, eindeloze filosofische gesprekken over leven en dood gevoerd en ga zo door. Dit alles hoort tot de gitaartijd. Zo nu en dan zouden we naar mijn moeder toe gaan om, terwijl zij op haar werk zat, oefensessies met de goede oude Schimmel te houden.

Gedurende mijn zogenaamde legerdienst die gepaard ging met frequente afwisseling van baan en van basis, divers bijzonder verlof en regelmatige uitstapjes naar de Sinai, was ik pianoloos. Na afloop daarvan ben ik in Bet-Hakerem gaan samenwonen met Alain, mijn veel te jonge Russische vriendje en ben toen eigenaar geworden van een zeer oude zwarte piano. De Schimmel werd een van de dingen die het de moeite waard maakten om zo nu en dan bij mijn moeder langs te gaan.

Op mijn oude-nieuwe piano probeerde ik voor het eerst te improviseren, een nieuw hoofdstuk te beginnen, mijzelf te hervinden, iets uit te vinden. Mijn toenmalige therapeut beweerde dat zoiets als ‘kan niet improviseren’ niet bestond. Wat wist hij ervan? Het werkte niet. Of misschien een beetje toch wel. Want bij improvisatie bestaat er geen juist en onjuist, toch? Ik zou tot drie uur in de middag slapen en opstaan met een troosteloze gedeprimeerdheid die ik probeerde te bedwingen, of anders van me af te schudden door een eind te gaan hardlopen in het ‘Jeruzalem bos’. Maar de sigaretten wonnen het van mij.

Dit alles was het ook niet voor mij; het vriendje niet, het appartement niet, die piano niet, die therapeut niet en ook deze rare vorm van improvisatie niet. Ik (her)vond mijzelf niet en ben dan maar op reis naar het buitenland gegaan - want zo deden anderen het toch ook? De piano ging tijdelijk naar Shuki die toen nog mijn broer was, samen met een hondje, Blues genaamd, dat ik kort daarvoor had geadopteerd. Ik ging naar Londen – aanvankelijk zat ik bij familie van mijn vader maar algauw kwam ik op allerlei plekken die ik mij maar gedeeltelijk kan herinneren en waarvan ik het merendeel misschien het liefst vergeet. Dat laatste is met name waar wat mijn volgende halte betreft, Parijs, waar ik twee maanden ben gebleven. Toen ik terugkwam van dit vreemde avontuur, redelijk verward – Shuki probeerde te helpen, hij was ook de enige die echt met mij praatte en mij enigszins te probeerde kalmeren – ben ik weer les gaan nemen bij mevrouw ‘Bragim’, deed toelatingsexamens voor het conservatorium, werd aangenomen en ben student geworden.

In mijn eerste studiejaar woonde ik weer bij mijn moeder en speelde op de Schimmel. Alles leek weer bij het oude; ik woon thuis, mijn moeder is er, ik speel, ik oefen, zij moet leren omgaan met het feit dat ik geen kind meer ben en probeert wat minder aan mijn kop te zeuren, we maken ruzie hoe dan ook. In dat jaar speelde ik een aantal Preludes en Fuga’s van Bach, Lieder ohne Worte van Mendelssohn en de ‘Tempest’ sonate van Beethoven. Ik zit op de zwarte pianokruk in mijn pyjama, ziek met hoge koorts en speel het derde deel in drie achtsten. De eindeloze herhalingen, de schommelingen tussen schijnbaar op elkaar lijkende mineur-harmonieën die je maar steeds opnieuw verassen met hun onvoorspelbare wendingen en de plekken waar ze je heen slepen... Ik krijg een visioen, een soort ijldroom waarvan het mij duidelijk is dat hij uit deze betoverde muziek komt: ik zie een fabriek, een lopende band, machines die onophoudelijk werken, produceren, hun ritme is het ritme van het sonatedeel, ze maken snoep in alle mogelijke maten en kleuren. Alles is zoet, alles is kleurrijk, de kleuren flitsen voorbij en wisselen elkaar af. De arbeiders zijn kinderen, misschien ook in pyjama, net als ik…

Tijdens mijn studiejaren genoot ik blijkbaar een hogere status - eerst op kamers in Abu-Tur en daarna met man en kind in Neve Sha’anan – en de Schimmel verhuisde met mij mee terwijl mijn moeder de oude piano nam, de piano die ik in mijn pre-studententijd voor een paar sjekel kocht - een enigszins honky tonk-achtig schepsel, met een harde en onvaste klank, bejaard, beverig, bijna stervende, die inderdaad ook ineens het leven liet. Er bleek een scheur te zitten in de klankbodem, een ongeneselijke ziekte voor een piano van zijn leeftijd. Hoe het ook zij, mijn Schimmel was bij me heel mijn studietijd en sierde elk appartement waar hij in stond.

Het huis in Abu-Tur was zo smaakvol ingericht en vormgegeven, het uitzicht op Oost Jeruzalem zo adembenemend en de tuin zo groen en verzorgd dat de Schimmel zich daar helemaal thuis voelde, tussen edele schepselen als hijzelf. In dezelfde periode verliet mevrouw Bragim ineens het land en ik ben gaan les nemen bij Beni Oren. Een welkome verandering van honderdtachtig graden. Ineens werd er gesproken over m u z i e k, ineens was er inspiratie, gesprekken over de betekenis van muziek, over de componisten, de innerlijke wereld van de stukken, de manier waarop je klank produceert. Het was een verademing. Ik hield van Beni. In Abu-Tur gingen de Schimmel en ik de uitdaging aan van de tweede Toccata van Bach, van Brahms en van Beethoven. Beni liet het daar niet bij en bleef mij uitdagen met complexe stukken.

Ik deed Tai-Chi en Zen meditatie, probeerde ook karate en at veganistisch. Het thema oefenen bleef ingewikkeld. Er waren periodes dat ik de nodige twee uur per dag haalde en andere waarin ik het helemaal niet haalde; periodes waarin ik mijzelf vond in een of ander plek met vrienden, vaak in Tel-Aviv, periodes waarin ik verzonken zat in mijn wanhoop, in mijn haar-uitrek tic, in mijn zelfhaat, in blowen en het nuttigen van diverse stoffen, in kettingroken en het drinken van weer andere stoffen. En mijn zelfhaat sloop in mijn pianospel - ik wist niet hoe ik wilde spelen, wat ik wilde zeggen, wie ik achter de piano was - wat mij wederom frustreerde en nog meer boosheid en haat veroorzaakte. Maar de periodes waarin ik wel oefende, mediteerde en gezond at waren van de mooiste in mijn leven. De sfeer in Abu-Tur was betoverend en ik voelde mij overspoeld door inspiratie, een staat waar Beni, Bach en Brahms sterk aan bijdroegen. Zo nu en dan kon ik de schoonheid aanvaarden.

Dit dubbele leven kreeg een scherpe wending toen ik zwanger werd. Via Barak leerde ik een enigszins aparte Nederlandse jongen kennen. Ik vond hem aardig en grappig met zijn gekleurde plastic oorbel, zijn roze T-shirt en een enkel haarplukje dat over zijn bruine oog hing. Na iets meer dan een jaar en diverse reizen naar Griekenland, Nederland en Portugal was ik zwanger van hem geraakt en mijn leven veranderde voor altijd.

Gert kwam naar Israël en wij verhuisden naar een driekamerappartement in Neve-Sha’anan, een prachtige plek op zichzelf, heel anders dan Abu-Tur weliswaar, maar er was een baby op komst en we moesten praktisch zijn. De Schimmel kreeg daar zijn eren plek juist in de slaapkamer waar meer ruimte was en ook meer privacy om te oefenen. Daar begon ik ook les te geven aan mijn eerste leerlingen, de buurmeisjes. Mijn wilde leven kwam in een keer tot stilstand. Mijn onrust leek ineens verdwenen - het is mij nog steeds niet helemaal duidelijk hoe dat precies kon. Daarmee stopte ik ook met alle ongezonde gewoontes, maar raakte voor mijn gevoel ook mijn inspiratie een beetje kwijt. Heel mijn energie ging naar het kind dat in mij groeide. Ik werd moeder, huisvrouw, vrienden begrepen het niet, Shuki hield afstand. Mijn ouders wisten er eerst geen raad mee, waren bezorgd, wezen het af om uiteindelijk de situatie en het kind te omarmen. Zelf was ik zo ontzettend blij met deze zwangerschap dat ik een muur om mij heen bouwde met als enige doel die te beschermen, en net als die muur werd ik sterk, hard, strikt, strak, compleet inflexibel.

Tegelijkertijd met de zwangerschap en de golf van pragmatisme die over mij heen stortte, besloot ik, besloten we, er is besloten - nadat ik het niet zo heel goed deed bij het overgangsexamen van het tweede naar het derde jaar - om over te stappen naar de studierichting muziekonderwijs. Voorheen paste deze richting totaal niet bij mijn zelfbeeld, zo anti-instituut als ik was, zonder middelbareschooldiploma, ik ging toch studeren alleen omdat ik niks beter wist en ineens zo’n brave studie doen? En toch leek mij dit op dat punt praktischer; zo was de druk wat oefenen betreft wat minder en kon ik toch verder met de studie. Ook ben ik overgestapt van Beni naar Talma Cohen, een goede beslissing, alleen jammer vond ik om de inspirerende Beni kwijt te raken. Talma was een goede docent, meer praktijkgericht, maar zeker niet inspiratieloos. Ik heb veel van haar geleerd, het was een beetje alsof ik terugging naar mijn kinderjaren piano juf, Rachel, ja, ook Talma woonde in mijn oude wijk, de cirkel was eventjes rond.
Bij Talma speelde ik Bach, Schubert en Mozart, kreeg ik betere techniek en haalde wat kennishiaten in.

Tijdens mijn conservatorium studie en mijn eerste jaren als jonge moeder begon de Intifada. Ilay ging al naar de kinderopvang van de twee lieve oma’s Ester en Adina aan het begin van onze straat. Hij had vriendjes en vriendinnetje met wiens moeders ik ook bevriend raakte, Gert werkte in de dierentuin, ik studeerde en gaf pianoles, mijn ouders pasten op. Een vrij geregeld leventje. En ineens, de Intifada. De Palestijnen gooiden met stenen. Wat mij betreft was het een duidelijk signaal: tot hier, we willen de bezetting niet meer, ga uit onze gebieden. Als het aan mij lag was ik meteen weg. Ik ging zelfs niet meer naar de oude stad. Deed iedereen dat maar en had de geschiedenis er heel anders uitgezien. Het einde van mijn studie was in zicht en wij kregen het idee om voor een of twee jaar naar Nederland te gaan; ik was toch niet voor niks met een Nederlander getrouwd? dacht ik bij mijzelf. Er kroop ook angst bij mij naar binnen om mijn kleine jongen: weet jij veel of een of ander doorgedraaide Palestijn - die mijn politieke opvattingen toevallig niet kent - in razernij de dichtstbijzijnde kinderopvang niet zal binnenstormen?

Op mijn eindexamen kreeg ik een mooi cijfer. Ik speelde de eerste partita van Bach in Bes groot - een wonderlijk stuk – sonate van Mozart in F groot, een romantisch stuk, misschien het impromptu in Ges groot van Schubert, en een modern Israëlisch werk. Ik kreeg veel complimenten en ik geloof dat Beni, die tussen de examinatoren zat, mij vroeg of ik nu verder wilde richting uitvoerende musicus. Maar wij waren al half ingepakt, ons plan lag vast en begin augustus vlogen wij naar Amsterdam.

Onze spullen gingen voor een groot deel naar mijn moeder, waaronder natuurlijk de Schimmel. Langzamerhand bleek dat we na een jaar en ook na twee voorlopig niet terugkeerden. Tijdens onze jaarlijkse bezoeken haalde mijn vader ons op van het vliegveld en regelde verder ons verblijf. Mijn moeder wachtte met eten en de Schimmel wachtte dat we kwamen spelen. Zoals altijd kwam weer het bekende gezeur: kom, speel wat, de aanwezigen stilte opleggen, zich bemoeien met wie gaat er spelen en wat en onvrede uiten over het ‘gerommel’ van de kinderen… hoe ik toch iets van mijn creativiteit heb kunnen behouden is mij een raadsel.

Onze spullen stonden er te staan. Een deel namen we tijdens de verschillende bezoeken mee en een deel lag er, samen met mijn moeder, oud te worden in de blauwe speelgoedkast - dezelfde kast overigens waarvan Shuki, tijdens zijn enige bezoek na het overlijden van onze moeder, zei, dat hij vrijwel zeker wist dat de oude zware hamer, met de roodgeverfde handvat nog precies op dezelfde plek erop zou liggen. Bij moeder verandert er niks, nooit, zei hij. Hier is het thuis. Hier blijft alles hetzelfde, hier kan ik altijd terecht. En ik vroeg mij alleen maar af waarom hij dan niet terecht was. Niet toen ze ziek werd, niet toen ze op sterven lag en ook niet toen ze overleed. Alleen aan het einde van de Sjiva is hij even langsgekomen – precies zoals bij onze vader, op de laatste dag. Daar stond hij dan in de deuropening en ik herkende hem simpelweg niet. Ik zag een orthodoxe man met een zwarte Keppel en stond maar voor mij uit te staren. Ik kon niets bedenken totdat hij ineens zei: je herkent mij niet hé? En zijn stem spoelde alle vreemdheid in een keer weg.

Wekenlang was ik bezig het huis leeg te ruimen en al het nodige te regelen. De Schimmel - nadat Shuki hem samen met de rest van de inboedel afwees en beleefd heeft geweigerd hem mee te nemen – verhuisde zoals verteld naar Chamutal waar hij geduldig is blijven staan wachten op de grote reis, voor de derde keer in zijn leven, over zee.


© Nava Benyamini 2012 / 2017 - 2018


-              Oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven in 2012 toen de piano arriveerde. 

-              In 2017 heb ik het verhaal naar het Nederlands vertaald. Ik werd verrast door de vele positieve reacties van vrienden en bekenden in beide Israël en Nederland, zo ook van mijn zoon Ilay die mijn verhaal in zijn boek wilde verwerken.



zaterdag 14 juli 2018

Op een eiland

Mijn lange verhaal over ons verblijf op Kreta wil maar niet afkomen. Hij zit tussen nog zoveel projecten in de maak.




donderdag 3 mei 2018

Ontmoeting

Midden-Oosten vredestop in een Dordtse buitenwijk. 

Ik ben taalcoach geworden. Vol inspiratie na een aantal maanden reizen ben ik mij gaan aanmelden als vrijwilliger bij Vluchtelingen Werk. Wat deze actie mij allemaal bracht had ik totaal niet verwacht. Ik ben gekoppeld aan een Syrische vrouw. Nog voor onze eerste ontmoeting vroeg ik de coördinator om voor alle zekerheid te polsen hoe de leerling t.o.v. een Israëlische coach staat.

Ik heb nooit Arabische vrienden gehad, al kom ik uit een land waar er miljoenen van wonen. En al ben ik zo linksdenkend, van persoonlijk contact is niet veel gekomen. Ik zag ze op straat, ik kocht fruit en bloemen van ze, ze waren mijn buren, de huishoudelijke hulp, de klusjesman, maar daar hield het bij op. Nu ontdekte ik bij mijzelf veel onwetendheid en vooroordelen. Angst, ‘onbekend = onbemind’, denkbeelden vanuit de maatschappij beïnvloeden allemaal je houding of je het wil of niet. En ik ben nota bene dubbel belast als Israëliër én westerling.

Al spraken Nawal en haar man, Hasan, maar erg basic Nederlands heb ik veel te horen gekregen tijdens onze eerste ontmoeting. Ze kwamen uit de buurt van Homs waar bijna alles naar de vlakte ging, ze hebben vijf kinderen tussen vier en veertien jaar, Nawal wil graag Nederlands leren en later misschien ook gaan werken. Hasan stelde mij lachend gerust: ‘we zijn hier niet om over politiek te praten’ en dat leek oprecht te zijn. Ze kwamen op mij over als vriendelijke en gemotiveerde mensen, al moest er onderlinge vertrouwen nog groeien.

Ik begon wekelijks bij Nawal in haar bescheiden rijtjeswoning in een buitenwijk van Dordrecht te komen. We zijn aan de slag gegaan met haar huiswerk, met de kronkelige constructies van de Nederlandse taal, met de eisen van de inburgeringsexamens waarbij veel inhoud gelijk is aan indoctrinatie. Maar Nawal toonde veel motivatie en ondanks haar laag scholingsniveau – het Nederlandse alfabet hebben ze pas hier leren lezen en schrijven – kon ze vrij snel meekomen met de leerstof.

We dronken samen thee en proefden de Ma’amoel koekjes of de baklava die ze zelf bakte, of juist haar overheerlijke Kubbe of een gevulde courgette. Onze gesprekken gaan overigens vaak over eten; gerechten vergelijken en van elkaar leren, etenswaren in drie talen benoemen, maar ook gezondheid, met name de eigenschappen van diverse kruiden en planten, behoort tot onze gezamenlijke interessegebied. 

Ik merkte dat Nawal moest wennen aan het feit dat ik best wat Arabisch versta (een jaar op school gehad, en leven in een land vol Arabieren) en dat mijn moedertaal, het Hebreeuws een zustertaal is van haar eigen taal. Komt ze niet op een woord, dan probeert ze het in het Arabisch, of anders ik in het Hebreeuws en negen van de tien keer werkt het. Onze band is speciaal voor beiden; ook ik spreek over de Nederlanders in de derde persoon en ook ik moest deze taal eigen maken. Op een dag kreeg ik van haar zelfs het compliment dat ik best ‘een beetje Arabisch ben’… wie had dat ooit gedacht... 

Langzaam kreeg ik bewondering voor hoe deze mensen in het leven staan, dicht bij de aarde, ze leven met de seizoenen, met hun gebruiken, verbouwen hun groenten, koken eenvoudig, hun geloof geeft ze houvast en structuur, maar ook een oprechte intentie om het goede te doen. Ramadan was voor mij een nieuwe ervaring, de sfeer in huis was mooi, verstild, Nawal leek werkelijk een reiniging door te maken. En al heb ik zelf niks met religie, kijk ik op van de manier waarop zij ermee omgaan. 

Iets van een andere orde: wanneer ik bijvoorbeeld een recept uit een tijdschrift meeneem begint Nawal gelijk alle ingrediënten aan de hand van de plaatjes op te nomen, ze leest niet, ze kijkt. En ik denk, je zou misschien wat moeten veranderen, wat meer een ‘virtueel mens’ moeten worden als je echt mee wil komen in deze maatschappij. Tegelijkertijd vind ik het jammer en denk ik, blijf vooral jezelf…

Dit punt blijft dubbel. Ik help ze met inburgeren maar stiekem geniet ik van het feit dat ik bij mensen mag komen die (nog) niet zo in de pas lopen met deze steeds meer robotachtige, kille, op het individu gerichte samenleving. Ik kijk ineens ook anders naar mijn Turkse buren, met meer respect voor hun behoudende manier van leven, een maatschappij binnen een maatschappij. Ergens benijd ik ze. Ze hebben iets wat wij kwijt zijn geraakt. Nawal verbaast zich bijvoorbeeld over ouderen die vereenzamen, over kinderen die nauwelijks bij hun ouders komen, over buren die elkaar niet te eten vragen al weten ze dat de ander alleen is. En ik knik en geef haar gelijk. Ook vraagt ze mij regelmatig hoe het voor mij is om alleen te wonen, en moet ik dan toegeven dat ik het niet altijd fijn vind, maar soms toch ook echt wel. Ik doe mee met de vereenzaming. Ik ben zo gevormd.

Nu voel ik me heel fijn bij Nawal, al was het in het begin aftasten. Ik merkte dat er in het begin een soort verborgen agenda bij mij leefde; alsof mij is opgedragen in mijn eentje vrede in het Midden-Oosten te stichten. Ook Nawal stelde zo nu en dan nieuwsgierig vragen over Israël en de situatie met de Palestijnen daar. Op een dag begon zij ineens te vertellen over de profeet Mohamed en hoe hij opgedragen heeft van alle mensen te houden ongeacht hun geloof, dat zijn beste vriend zelfs een Jood was. Ook heeft ze haar mening geuit over de mens: niet alle moslims zijn goed, diegenen die oorlog maken, dat zijn geen echte moslims, dat is niet haar islam. En, voegde ze toe, onder alle volken en religies heb je goede en slechte mensen.

Na dit verhaal - let wel, in zeer gebrekkig Nederlands en toch stellig kunnen overbrengen - was ik gerustgesteld. Die dag heb ik Nawal dit filmpje laten zien. Ergens twijfelde ik of het wel een goed idee was, maar iets in mij drong aan. Na het eerste couplet in het Hebreeuws, op moment dat de Palestijnse zangeres in het Arabisch verder gaat, begon ik te druppelen, Nawal volgde en voordat we het wisten zaten we huilend en snikkend in elkaars armen. Wat mij het meest verbaasde was dat zij op dat moment mij opving; ze hield mij vast en veegde mijn tranen af als een zorgzame moeder.


Nawal is een sterke vrouw, ik blijf mij verbazen hoe positief zij in het leven staat. Vijf jaar oorlog hebben haar geest niet gebroken. Zij komt uit een warm nest en dat merk je, zij is zelf ook een warme en liefdevolle moeder voor haar vijf fantastische kinderen. En ik, als tweede generatie Holocaust slachtoffer, als dochter van een moeder die geen veiligheid kon geven, draag een andere oorlog, andere wonden, met mij mee; zo zie je hoe karma werkt, hoe pijn nieuwe pijn voortbrengt. Op dat moment leek Nawal dit intuïtief aan te voelen.

Nawal en Nava, twee vriendin, twee verdwaalde Midden-Oosterse in kikkerland. Wat wist ik eigenlijk van Syrië voor deze ontmoeting? Ik groeide op in de schaduw van de vrees voor de Arabische landen om Israël heen, en de Syrische krijgsgevangenis had niet bepaald een sympathieke naam. Maar in het hier en nu lijkt er zoveel te zijn wat ons bindt: allebei missen we hetzelfde zonlicht, dezelfde landschappen, kleuren en geuren. Ik ervaar een vriendschapsgevoel, een soort zusterschap dat ik nergens ander ervaar. 

Er is iets onvoorwaardelijks in het contact, het stroomt, ik voel me er thuis. Hun taal, die mij bekend voorkomt, hun prachtige Arabisch waarvan ik zin krijg om het beter te leren, de omgang met elkaar. Soms doen ze me denken aan een typisch Israëlisch gezin, de identieke woorden zoals ‘immi’ (mama) of ‘chamoedi’ (schatje), de fysieke genegenheid, een plagend klapje...  Tegelijkertijd zijn ze anders, er is meer respect, meer ritueel.

Na het film ‘incident’ voelde ik mij op een rare manier schuldig en beschaamd, alsof ik een grens heb overschreden die niet overschreden mocht worden. Ik had moeite om onze sessies voort te zetten, zoekend naar een juiste afstand, juiste toon, juiste houding. Ik besloot om die agenda los te laten en mijn Midden-Oosterse achtergrond in te zetten in dienst van de culturele en culinaire herkenning. Ook is het handig dat ik precies weet hoe het is om de overgang te moeten maken van een Semitische naar een Germaanse taal. De vredestop heb ik losgelaten en dat voelt een stuk lichter.

Ondertussen werk ik meer dan een jaar met Nawal. Ik heb een enorme waardering voor heel het gezin. Alle kinderen zijn slim en gemotiveerd, beleefd en sociaal. De omgang onderling is zowel respectvol en beleefd als vrij en vriendschappelijk. Nawal is recent geslaagd voor alle vijf onderdelen van het inburgeringsexamen, haar man moet nog een maar heeft ondertussen een fulltimebaan in zijn eigen vak, timmerman, in de bouw. Hij is dolgelukkig en dankbaar. We zijn aan het kijken wat Nawal verder wil gaan doen, wat voor haar de volgende stap wordt. Hier merk ik hoe niet-westers zij is, niet zo gewend om te denken vanuit willen, plannen, ambities. Hoe anders ben ik, die zo veel wil en moet, dat ik moeite heb mijn verwachtingen-volgeladen kar voort te slepen…

Ook hier komt het dilemma: in hoeverre Nawal een beetje pushen richting de maatschappij van nu? Laatst vroeg ik haar 06 nummer, en dat wist ze niet uit haar hoofd. Ik vroeg hoe het kwam, toen zei ze, ik vind het niet belangrijk… en ik dacht, dit moet ik ook respecteren. De kunst is om haar te volgen, om te leren haar te helpen een zinvol bestaan te creëren in het kader van wie zij is. Hoe mooi is dat?

Ik ben dankbaar voor deze ontmoeting. Ik blijf leren en ontdekken en ben erg benieuwd waar dit pad mij leidt, maar ook naar het pad van Nawal. In feite zou de maatschappij zulke mensen moeten omarmen, zoveel vreugde, liefde, wijsheid en vriendschap kunnen hier goed gebruikt worden. 


© Nava Benyamini 2018